Vrede is geen evidentie. Dat is een trieste waarheid die vandaag nog steeds geldt. Oorlogen in Oekraïne en Syrië maken elke dag burgerslachtoffers. Niemand is bij voorbaat veilig en lessen uit het verleden moeten en kunnen worden getrokken. Net daarom blijft het belangrijk om stil te staan bij het eigen oorlogsverleden. Tijdens de Tweede Wereldoorlog bleef Sint-Niklaas niet gespaard van oorlogsgeweld. Alhoewel de meeste betrokkenen inmiddels zijn overleden, hebben vele inwoners, al dan niet via familieverhalen, nog herinneringen aan die periode.

Slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog
Enkel wie vandaag goed rond zich kijkt, vindt in de publieke ruimte in Sint-Niklaas sporen terug die verwijzen naar de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog. Hoeveel inwoners van Sint-Niklaas en de huidige deelgemeenten Belsele, Nieuwkerken en Sinaai het slachtoffer zijn geworden van het oorlogsgeweld en de repressiepolitiek van de Duitse bezetter en haar medewerkers is met de huidige stand van het historisch onderzoek niet exact te bepalen. Na een kleinschalig onderzoek in de archieven en de beschikbare literatuur kan dat aantal op minimaal 220 worden geschat. Dit cijfer is zeker een onderschatting, omdat er enkel de personen in vervat zijn die overleden zijn tijdens de bezetting. Wie door de Duitse politiediensten was opgepakt, vervolgens in een concentratiekamp terecht kwam, en het geluk had weer te keren, is bv. hierin niet meegerekend. Toch waren ook zij vanzelfsprekend slachtoffers van nazi-Duitsland.
Burgers aan zet
De Tweede Wereldoorlog heeft onnoemelijk veel leed veroorzaakt en velen hebben daarbij de hoogste tol betaald. Het is onmogelijk om elk slachtoffer individueel te herdenken, maar toch probeert het burgerinitiatief Struikelstenen in Sint-Niklaas, de herinnering aan de slachtoffers levend te houden door ze blijvend op te nemen in het straatbeeld, opdat we de gruwel van oorlog en de offers van (het verzet van) velen tegen het nationaalsocialisme niet zouden vergeten.
Een werkgroep selecteerde zes slachtoffers uit Sint-Niklaas, Belsele, Nieuwkerken en Sinaai. Deze personen zijn eerder willekeurig gekozen. De enige voorwaarde was dat het personen betrof waarvoor nog geen individueel herdenkingsmonument was opgericht.
Stille getuigen
Struikelstenen zijn gedenktekens ter nagedachtenis van de slachtoffers van het nationaalsocialisme tijdens de Tweede Wereldoorlog. Het zijn betonnen klinkertjes van 10x10 cm met een messingplaatje erbovenop. Daarin staat de naam van het slachtoffer handmatig gegraveerd. Een struikelsteen wordt geplaatst in het trottoir voor de vroegere woonplaats van personen die door de nazi-bezetter werden verdreven, gedeporteerd, vermoord of tot zelfmoord gedreven. Naast de naam staan ook de geboorte- en overlijdensdatum alsook de datum van arrestatie.
Op industriële schaal vermoordden de nazi’s joden, politieke gevangenen, Sinti, Roma, homo’s, Jehova’s getuigen, personen met een handicap en dienstweigeraars. Een struikelsteen wil een stille getuige zijn, een herdenking van elk slachtoffer.
De plaatsing van struikelstenen is een initiatief met een Europees karakter en een brede draagwijdte in vele landen. De idee komt van de Duitse kunstenaar Gunter Demnig. Hij ontwierp de eerste steen in 1995 en nu liggen er meer dan 80.000, verspreid over heel Europa.
Maria Rodrigus & Rita Dykers uit Sint-Niklaas
Op 14 juli 1919 ziet Maria Louisa Rodrigus het levenslicht. Ze is het eerste kind van Franciscus Rodrigus en Louisa De Coster. Vader is klompenmaker, moeder werkt als tabaksbewerkster in één van de vele fabrieken in de stad. Het gezin woont in de volkswijk Tereken. In 1921 verwelkomen ze nog een dochter, Alice, en in 1927 wordt Maria’s broer, Marcel, als nakomer geboren.
Op negentienjarige leeftijd trouwt Maria met Albert Dykers (1915-1995), een wever uit Sint-Niklaas. Het jonge koppel woont samen met de ouders van Albert in de Veldstraat. Maria zal vier dochters op de wereld zetten: Ernestina (°1939), Annie (°1941), Diana (°1943) en Rita (°1944). Rita wordt echter in gevangenschap geboren en sterft na één maand aan de ontberingen in het concentratiekamp Ravensbrück.

Tijdens de inval van de Duitsers in mei 1940 is Albert Dykers soldaat in het Belgische leger. Twee dagen na de Duitse inval nemen ze Albert, zoals zovele Belgische soldaten, krijgsgevangen. Na drie maanden wordt hij vrijgelaten, maar deze ervaring zal zijn anti-Duitse gevoelens versterken.

Albert Dykers komt via zijn werk in contact met het verzet. Sinds 1941 is hij immers lid van het politiekorps van Sint-Niklaas. Hoofdcommissaris op dat moment is Adolphe Cryns en die heeft nauwe banden met de weerstand. Vanuit zijn functie heeft Cryns een goed zicht op wie er binnen het korps te vertrouwen is en wie niet. Dykers neemt vanaf oktober 1943 een actieve rol op zich: hij leidt een afdeling van het inlichtingen- en actienetwerk Luc/Marc. In het huis van Albert en Maria wordt ook een geheime zender verborgen.
De komst van de zender en een vanuit Londen gedropte marconist zijn het begin van het einde van Alberts geheime activiteiten. Bij het transport van de defecte zender naar Gent, loopt een van Dykers’ medewerkers tegen de lamp. De Duitsers vinden in een luciferdoosje de naam en het adres van Albert en Maria in Sint-Niklaas. Ze worden op 24 maart 1944 in hun woning gearresteerd door de ‘Geheime Feldpolizei’. Een valse identiteitskaart en een ontvangstbewijs voor steungeld voor een ondergedoken lid van het Geheim Leger maken Albert nog meer verdacht. Albert en Maria komen in de gevangenis in Gent terecht.
Op 31 augustus 1944 wordt Albert naar Brussel overgebracht om van daaruit naar Duitsland te worden gedeporteerd. Dat transport gaat echter niet door omdat verzetslui verhinderen dat de trein kan vertrekken. Op die manier weet Albert aan de ellende van de concentratiekampen te ontsnappen.
Ook Maria is actief in het verzet. Vanaf oktober 1943 vervoegt ze het inlichtingenwerk, samen met haar man. Voormalig stadsarchivaris Piet Van Bouchaute vatte haar activiteiten als volgt samen: “[…] In afwezigheid van haar man ontvangt zij berichten van informanten. Zij waakt ook mee over mogelijke bezwarende documenten die in hun huis verborgen zijn: valse identiteitspapieren, ontvreemde verslagen, lijsten en andere documenten uit de ‘Kommandantur’, het ‘Arbeitsamt’ of de ‘Werbestelle’ of afschriften daarvan. Zij is medeverantwoordelijk voor het geld dat bij hen verstopt is om de kosten van de medewerkers te dekken. Rodrigus brengt haar leven in gevaar door handgranaten Mills en O.F. in een kinderwagen te vervoeren naar ingenieur De Landsheer van de Spoorwegmaatschappij Mechelen-Terneuzen. Tijdens de operaties met de geheime zender houdt zij de wacht: zij moet de signalen in de gaten houden van politieagenten die toezicht houden op het verkeer in en rond de Veldstraat.”


De zwangere Maria wordt door de ‘Geheime Feldpolitzei’ na haar aanhouding naar de gevangenis van Gent gebracht. Met de bevrijding in zicht worden vele gevangenen richting Duitsland gedeporteerd. Via de gevangenis van Antwerpen is haar bestemming het concentratiekamp Ravensbrück waar ze op 10 september 1944 staat geregistreerd onder nummer 68.275.
Daar wordt haar vierde dochter, Rita, geboren. De erbarmelijke omstandigheden waarin ze moeten leven, maken dat kleine Rita na een maand zal overlijden. Een totaal verzwakte Maria wordt nog overgebracht naar het kamp in Rechlin, maar daar zou ze in de loop van februari 1945 sterven.
Bronnen: Brussel, Rijksarchief Dienst Archief Oorlogsslachtoffers; Brussel, Studiecentrum Oorlog en Maatschappij (CegeSoma); PFUND Albert-Marie, ‘Als ik terugkom…’, Antwerpen/Rotterdam, Uitgeverij C. de Vries-Brouwers, 2013.
Armand & Raphaël De Tender uit Belsele
Het katholieke regionale weekblad ‘Het vrije Waasland’ verschijnt voor het eerst op 24 september 1944, niet lang na de bevrijding. In de rubriek ‘Onze Helden’ wordt hulde gebracht aan inwoners van het Waasland die als gevolg van hun vaderlandslievende activiteiten tijdens de bezetting om het leven zijn gekomen of die terugkeerden uit de concentratiekampen. Op 2 september 1945 verschijnt het artikel ‘Na lijden komt verblijden. “Wij zijn met uw zoons weg”. Een oud moedertje bleef alleen achter in ’n leeg huisje.’ Die reportage is gewijd aan de broers Armand en Raphaël De Tender. Het artikel begint als volgt:

Op de hofstede in de Groenstraat woont de weduwe van Frans De Tender met haar twee zonen Raphaël (°1915) en Armand (°1918). De afgelegen hoeve was, zo dachten ze, een geschikte plek voor onderduikers. Wanneer de ‘Geheime Feldpolizei’ de hoeve omsingelt in de vroege ochtend van 2 augustus 1944, treffen ze daar Albert Zaman aan, die daar al drie maanden in het geheim verblijft. Hij was verplicht in Duitsland tewerkgesteld, maar wil er na een verlof niet meer gaan werken. Sindsdien leeft hij ondergedoken op de hoeve van de familie De Tender. Armand en Raphaël worden echter bij de Duitsers verklikt. Hierop volgt de huiszoeking. Beide broers en Albert worden opgesloten in de gevangenis van Gent. De toen 64-jarige weduwe en moeder blijft dan alleen berooid achter.
Vijf dagen later worden beide broers met de auto naar de gevangenis in de Begijnenstraat in Antwerpen overgebracht. Het is niet hun eindbestemming, maar een eerste stap richting het ‘Deutsche Reich’.

Op 10 augustus 1944 komen ze aan in het concentratiekamp van Buchenwald. Drie weken lang zullen de broers hetzelfde lot delen, maar eind augustus wordt Raphaël overgeplaatst naar een arbeidscommando in Blankenburg. Armand blijft in Buchenwald omwille van zijn zwakke gezondheid. Daar wordt hij op 11 april 1945 door de Amerikanen bevrijd. Op 7 mei 1945 wordt hij met het vliegtuig naar Evere vervoerd om dan met de auto naar Sint-Niklaas te worden gebracht.
In Blankenburg moet het arbeidscommando van Raphaël barakken bouwen voor een kamp dat tegen de volgende winter klaar moet zijn. Het dagelijks rantsoen bestaat uit 150 gram brood en een halve liter raapkoolsoep. Werken onder permanent toezicht van Duitse bewakers of hun medewerkers doen ze van zes uur 's morgens tot zes uur ’s avonds. Daar blijft hij ongeveer acht maanden tot begin april 1945. Toen de geallieerde legers naderen, moeten ze naar een ander kamp marcheren, 140 kilometer verderop. Tijdens deze dodenmarsen wordt tot meer dan 40 kilometer per dag te voet afgelegd. Raphaël heeft veel van zijn lotgenoten zien sneuvelen.


Na drie dagen marcheren komen ze aan in Maagdenburg. Daar zitten ze vier dagen en nachten zonder drinken en haast niets te eten, opeengepakt in een schip. Van Lübeck wordt nog eens 15 kilometer verder gemarcheerd naar Sarau. Hier verblijft Raphaël drie weken in een boerenschuur tot uiteindelijk op 30 april de bevrijding komt dankzij het Zweedse Rode Kruis. Belgen, Nederlanders en Fransen worden terug naar Lübeck gevoerd en ingescheept op de ‘Magdalena’ om na twee dagen totaal uitgemergeld in Trellebórg aan te komen. Na een verblijf van twee en een halve maand in Zweden kan Raphaël zijn reis per boot naar Kopenhagen aanvatten. Van daaruit gaat het op 12 juli 1945 met het vliegtuig naar België om dan uiteindelijk met de taxi in zijn geliefde Belsele thuis te komen.
Al die dagen leeft de moeder van beide broers in angst. Niet alleen voor haar jongens, maar ook omdat op de hoeve papieren, een ontvangstpost, mitraillettes, kogels, tenues, armbanden en levensmiddelen van het Geheim Leger verborgen lagen. Die werden gelukkig nooit ontdekt.
Bronnen: Rijksarchief, Dienst Archief Oorlogsslachtoffers; Het vrije Waasland
Georges De Plukker uit Sinaai
Het jonge leven van Georges De Plukker is als een bloem gebroken in de knop. Op 21-jarige leeftijd sterft hij op 9 april 1945 in Alland, Oostenrijk, ver weg van zijn geboortedorp Sinaai. Hij laat een immense leegte na in het hart van zijn ouders, Gustaaf De Plukker en Marie De Clerck. Pas in 1956 slaagt zijn vader erin het lichaam van zijn zoon naar België te repatriëren. Op dat moment is Georges’ moeder reeds overleden.
Het kroostrijke gezin van Marie en Gustaaf woont in de Kernemelkstraat in Sinaai. Georges, officieel Gregorius, wordt er op 7 mei 1923 geboren. Wanneer hij veertien jaar is, helpt hij al mee op de boerderij van zijn ouders. Een ander leven dan het boerenleven kent hij tot de zomer van 1943 niet.
De Duitsers misbruiken de slechte levensomstandigheden in België om mensen te ronselen om in het Duitse Rijk te laten werken. Aanvankelijk is dat op vrijwillige basis. In heel het land worden daartoe rekruteringsbureaus opgericht, ‘Werbestelle’ genaamd. Zo ook in Sint-Niklaas. Vanaf oktober 1942 worden vooral mannen tussen 18 en 50 jaar verplicht om in Duitsland te gaan werken.


Jonge, gezonde krachten zoals Georges, die geen politieke connecties hebben en niet werkzaam zijn in een sector die van belang is voor de Duitse oorlogseconomie kunnen de dans niet ontspringen. De ‘Werbestelle’ verplicht naast Georges nog andere jonge mannen uit Sinaai om zich aan te melden. In augustus 1943 trekt Georges samen met Casimir Laureys, Arthur Callaert en Roger Staessens naar Klausen-Leopoldsdorf in Oostenrijk. Daar worden ze verplicht te werken in een houtzagerij.
Wanneer de Russen hun eindoffensief inzetten, vluchten Arthur Callaert en Roger Staessens op 7 maart 1945 uit angst voor het naderende oorlogsgeweld. Georges blijft ter plaatse. Het blijkt een noodlottige beslissing te zijn. In een brief die Charles Jacquin op 26 juni 1946 naar Roger Staessens schrijft, worden de omstandigheden van Georges’ dood beschreven. Jacquin is een Fransman die samen met Georges en Roger heeft gewerkt. Hij schrijft:
Tot 1956 ligt Georges begraven op het kerkhof van Klausen-Leopoldsdorf in Oostenrijk. Via het Rode Kruis wordt zijn lichaam op 8 september 1956 naar Sinaai overgebracht. Als laatste eerbetoon wordt hij opgebaard in het gemeentehuis waar de bevolking de gelegenheid heeft het een laatste groet te brengen. De dag erna wordt een mis opgedragen, waarna hij wordt begraven op het erepark van de oud-strijders. In 1952 ontvangt hij postuum de titel van ‘Weggevoerde voor de verplichte arbeid tijdens de oorlog 1940-1945’.

Bronnen: Rijksarchief, Dienst Archief Oorlogsslachtoffers; Het vrije Waasland, 15 september 1956.
Jerôme Van Wiele uit Nieuwkerken

Op 5 maart 1945 tekent veldwachter Aloïs Naudts de getuigenissen op van o.a. Hypoliet Vermeulen en Suzanne Lepretre over de gebeurtenissen zoals die zich hebben voorgedaan op 5 september 1944 in Nieuwkerken-Waas. Op die dag wordt de zestienjarige Jerôme Van Wiele door drie Duitse soldaten vermoord.
Jerôme is de zoon van Camiel Van Wiele en Maria Weyn. Op de plaats waar nu het recreatiedomein De Ster gelegen is, lag tijdens de oorlog een militair vliegveld. Dat is tijdens de bezettingsjaren verboden terrein voor de plaatselijke bevolking. Wanneer de Duitsers zich begin september 1944 terugtrekken, is het vliegveld verlaten.
Jerôme en zijn vrienden besluiten het terrein te verkennen en er ‘oorlogssouvenirs’ te zoeken. Daar vindt hij kogelhulzen en een bajonet. Wanneer rond 17 uur twee Duitse soldaten Jerôme in de gaten krijgen aan de Grote Baan in Nieuwkerken-Waas, nemen ze hem mee. De weg van Antwerpen naar Gent mocht immers dagelijks enkele uren niet gebruikt worden om het drukke verkeer van de zich terugtrekkende Duitse militaire konvooien niet te hinderen.
De gefrustreerde Duitsers fouilleren de jongens en nemen Jerôme wegens ‘wapenbezit’ mee naar de villa ‘La Sapinière’ aan de Antwerpsebaan 27 in Haasdonk. De inwoners van de villa vertellen later aan veldwachter Naudts wat ze toen zagen:
Daar blijft Jerôme nog enkele uren liggen. Uit angst voor de Duitsers durfde niemand dichterbij te komen. Uiteindelijk wordt Jerôme door zijn vrienden Alfons Smet en Marcel Van Hoey, vergezeld van Jerômes zus, Gabriëlle, met een kruiwagen naar huis gebracht in de Gyselstraat in Nieuwkerken.
Volledigheidshalve voegt veldwachter Naudts er in zijn verslag aan toe dat Jerôme bij geen enkele verzetsbeweging was aangesloten en zeker geen enkele intentie had de terugtrekkende Duitsers te dwarsbomen. “De Duitsers gingen daar, naar verder genomen inlichtingen als beulen te werk en vermoorden (sic) op laffelijke wijze een kind door een nekschot”, noteerde de veldwachter in zijn verslag.


Jerôme krijgt zijn laatste rustplaats op de begraafplaats van de gemeente. Daar ligt hij begraven naast andere slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog: Arthur De Bruycker, Valère Geirnaert en Leon De Cauwer.
Bronnen: Rijksarchief Dienst Archief Oorlogsslachtoffers; Interview van Marcel Clarysse door Staf Van de Voorde.
Je kan de volledige brochure en nog meer achtergrondinformatie terugvinden op http://www.singeling.be/ . De brochure is in gedrukte vorm nog verkrijgbaar bij het toeristisch infopunt in het stadhuis.